Zaterdagochtend waren Johan en ik al vroeg in het huis van mijn moeder. We werkten hard en in stilte. Omdat de nieuwe huurperiode eind volgende week inging, had ik me voorgenomen om het huis vandaag leeg te krijgen. Dan kon ik het maandagavond schoonmaken en op tijd de sleutel inleveren, zodat nieuwe bewoners dit huis konden vullen.

Liever downloaden? Dat kan hier:

‘Je bent zo stil,’ zei Johan. En hij vroeg of ik er wel klaar voor was, of we niet langer moesten wachten, meer tijd moesten nemen. Of ik wel zeker wist dat ik niet meer van haar spullen zelf wilde houden.
‘Ik heb het goed uitgezocht,’ zei ik. ‘Echt, maak je geen zorgen.’
Johan accepteerde wat ik zei en we werkten gestaag verder.
We laadden zoveel mogelijk spullen in de auto en de kar en brachten een deel van de inboedel en de ingepakte verhuisdozen naar ons huis, waar we alles in de garage zetten.
Toen we daarmee bezig waren, kwam Kay met een warrig hoofd en slaperige oogjes kijken wat we aan het doen waren en begon ons te helpen. Direct verdween de weemoedige stilte en ontstond ruimte voor mijn zoon in mijn hoofd. Ik schoot spontaan in de lach om zijn grapjes, gaf hem met plezier het gereedschap van mijn moeder en keek verbaasd toen hij ook om haar kookboeken vroeg.
‘Natuurlijk, ga je gang.’
De stilte was verdwenen en het werd zelfs gezellig. We gingen met z’n drieën terug naar het huis en haalden een nieuwe vracht op waarmee we naar de kringloopwinkel gingen. Alles wat daarna nog achterbleef moest naar de stort. Die ritjes bewaarden we voor het laatst.
Om halfvijf was het huis helemaal leeg en liep ik nog een keer door de kale kamers.
Onze voetstappen en stemmen klonken hard nu er niets meer was om de geluiden te dempen.
‘Dat was het dan,’ verzuchtte ik.
‘Kom eens hier.’
Johan trok me naar zich toe en sloeg zijn armen om me heen. Ik leunde tegen hem aan en zuchtte diep.
‘Ja,’ herhaalde ik spijtig. ‘Dat was het dan.’
Even later maakte ik me los en liep voor Johan en Kay uit, opende de voordeur, stapte naar buiten en wachtte tot zij me gepasseerd waren. Ik zuchtte diep en draaide de deur op slot.
‘Gaan jullie maar vast naar huis,’ zei ik in een opwelling. ‘Ik wil even naar de begraafplaats.’
‘Zal ik meegaan?’ vroeg Johan.
Ik schudde mijn hoofd.
‘Echt niet?’
‘Nee, echt niet,’ lachte ik. Maar toen hij samen met Kay wegreed, voelde ik iets in mijn binnenste trekken. Ik had hem weggestuurd, maar eigenlijk wilde ik dat hij bij me was.
Ik voelde me stom. Waarom had ik zijn aanbod niet aangenomen?

Lichte regendruppels waaiden in mijn gezicht. Een fijne motregen die me helemaal zou doorweken als ik er maar lang genoeg in bleef rondlopen. Toch genoot ik ervan om buiten te zijn, de laatste twee weken had ik veel te veel binnen gezeten.
Het begon te schemeren tegen de tijd dat ik bij de begraafplaats aankwam en eerder dan ik had verwacht gingen de straatlantaarns aan. Gek hoe de tijd me door de vingers was geglipt. Pas nu drong het tot me door dat we de zomer echt achter ons hadden gelaten en dat de herfst met grote snelheid naderde.
Er lagen zelfs al eikeltjes op de stoep.
Ik duwde tegen het hek dat krakend open ging. Het staal was nat en koud en ik rilde, stopte mijn hand snel terug in mijn jaszak.
Waar moest ik eigenlijk heen lopen?
Ik was hier niet goed bekend. Op de dag van haar begrafenis had ik domweg de begrafenisondernemer gevolgd. Om me heen kijken kwam niet eens in me op. Ik deed vooral mijn best om de sterke dochter uit te hangen. Mijn moeder hield er niet van als mensen met hun emoties te koop liepen, dus leek het me niet meer dan een eerbetoon aan haar om mijn verdriet verborgen te houden.
Voor altijd.
En voor iedereen.
Niemand kende mij als een kwetsbare vrouw. Ik was sterk zoals mijn moeder sterk was geweest, en ik hoorde sterk te blijven.
Dat haar overlijden mij wees had gemaakt, deed er niet toe.
En dat ik me daardoor voelde als een losgeslagen herfstblad dat door de wind alle kanten werd opgeblazen, hoefde ook niemand te weten. Ik zou wel een nieuw anker vinden. Het leven ging door. Dat hadden alle generaties voor mij bewezen en zouden de generaties na mij ook bewijzen.
Iedereen verloor geliefden, ik was geen uitzondering.
En iedereen kon ermee leven, dus dat zou ik ook leren.
Er bleek een plattegrond te zijn en ik probeerde wijs te worden uit de nummering en de kavels. Uiteindelijk besloot ik een route te nemen die langs vrijwel alle graven ging, in de hoop dat ik iets bekends zou zien en uiteindelijk op de goede plek zou uitkomen.
Sorry, mam. Sorry dat ik het niet weet. Het is hondenweer en jij ligt daar warm en droog onder de grond en ik loop hier nat en koud te worden. Maar ik zal mijn best doen je graf te vinden.
Ik volgde de bordjes en toen ik een sierlijk bankje meende te herkennen dat onder een majestueuze eik stond, bleef ik staan. Hier moest het vlakbij zijn. Ik liep langzaam naar de plek waar ik het graf van mijn moeder vermoedde, blij met de strategisch geplaatste lampen die her en der tussen de graven stonden.
Haar graf viel direct op. Een verse rechthoek van glad geharkt zand. Ik knielde en trok een verdwaald plukje gras uit het zand, gooide het aan de kant en liet mijn blik over de rest van de rechthoek gaan. De verlichting was net voldoende om te zien dat er bijzonder weinig onkruid op dit rechthoekje stond. Haast alsof iemand het onlangs netjes had gemaakt, er waren zelfs harksporen te zien.
Iemand was hier geweest.
Had gedaan wat ik had moeten doen.
Johan.
Dat moest wel.
Sorry, mama. Het is niet eens in me opgekomen. Ik weet niet waarom, was druk met je huis en spullen…
Ik zuchtte diep.
Je had vast niet anders van hem verwacht. Ik eigenlijk ook niet. Johan weet altijd precies wat hij moet doen.
De regendruppels gleden als tranen over mijn wangen en ik probeerde mijn gezicht droog te vegen met mijn mouw, maar die was ook nat. Het had geen zin.
Jij bent hier niet en ik ben hier wel.
In gedachten kon ik haar bijna horen zeggen wat een onzin het was om hardop te praten tegen iemand die dood was. Nee, overleden, het woord dood gebruikte je niet voor mensen. Mijn moeder was daar heel fel op.
Onwillekeurig moest ik glimlachen.
Haar stem kon wel klinken in mijn hoofd, maar ze kon niets meer zeggen. Ik zou hardop tegen haar kunnen praten, op deze stille, doodse plek. Ik kon woorden gebruiken waar ze niet van hield en ik kon dingen zeggen die ik vroeger nooit durfde te zeggen.
Toch deed ik dat niet.
Je hebt nog altijd invloed op me, mam.
Mijn keel deed pijn en ik slikte moeizaam. Dacht aan mijn moeder die nooit huilde.
Tenminste, ik had het haar nooit zien doen.
Niet toen ze alleen kwam te staan, omdat mijn vader ervandoor ging.
Niet toen we met moeite rond konden komen.
Niet toen ze oma werd.
Nooit.
Nu mijn wangen glad waren van de regen, zou ik kunnen huilen zonder dat het iemand zou opvallen.
Of ik kon slikken en mijn keel schrapen en overgaan tot de orde van de dag. Vergeten dat ze overleden was, vergeten dat ze nog zo lang mijn moeder had kunnen zijn. Ik kon het allemaal wegslikken en dan zou ook het verdriet verdwijnen en kon ik weer terugkeren naar huis. Terugkeren naar mijn rol van echtgenote en moeder.
Maar mijn rol van dochter was beëindigd.
Definitief.
Ik slikte, schraapte mijn keel, rechtte mijn schouders, keerde om en liep langzaam naar huis.
Johan had het drukker dan ooit. De eerste week na de begrafenis had hij zich een slag in de rondte gewerkt om de afgezegde lessen in te halen en daarna, juist toen ik hoopte dat we wat meer samen konden zijn, nam hij lessen van een zieke collega over.
‘Hij zit minimaal drie maanden thuis, zijn leerlingen zijn anders de dupe.’
‘Dus je neemt zijn leerlingen over?’
‘Niet allemaal, maar een gedeelte. Het is een goede oplossing, omdat hij veel klanten heeft die overdag willen lessen.’
‘Hoeven zij niet naar school dan?’ grapte ik half, toch wel nieuwsgierig hoe het zat.
‘Hij geeft les aan mensen die rijangst hebben of die er nooit aan toe zijn gekomen hun rijbewijs te halen. Dat zijn bijna allemaal oudere volwassenen die graag overdag lessen.’
‘Fijn dat je hem kunt helpen,’ zei ik, mijn gedachten alweer ergens anders. Dat gebeurde me vaker, de laatste tijd. Ik herinnerde me dan ineens de laatste keer dat mijn moeder en ik samen gingen winkelen, of het moment dat we de kist sloten en ik haar gezicht voor het laatst zag, of de dag dat ik haar vertelde dat ze oma zou worden.
Zoveel herinneringen.

Na weer een invaldag in groep drie scrolde ik op donderdagavond verveeld door de lijst Facebook-vrienden. Ik bleef even hangen bij het gezicht van Jean Paul.
Hoe zou het nu met Tobias zijn?
Twijfelend begon ik aan een berichtje, ik wist niet goed hoe ik het moest vragen, óf ik het moest vragen. Uiteindelijk kwam ik niet verder dan een kort zinnetje.
ALLES GOED MET TOBIAS?
Ik bedacht dat het stom was om weer contact te zoeken. Ik moest Tobias gewoon vergeten, dat lag achter me, maar toch bewoog mijn vinger naar de verzendknop en haast zonder dat ik het wilde, verzond ik het bericht.
Direct daarna besloot ik om een wandeling te gaan maken.
Lopen, denken, tegen steentjes schoppen, lopen, lopen, lopen. Almaar verder ging ik. Alleen. Kay was in zijn studentenkamer ver weg en bouwde zijn eigen leven op. Net als mijn moeder had hij mij niet langer nodig.
Het ritme van mijn voetstappen bracht me in een soort trance. Ik vergat de wereld om me heen. Zag hoe de neuzen van mijn schoenen steeds om de beurt in beeld verschenen en weer verdwenen.
Ik schopte nog eens tegen hetzelfde steentje dat nu naar links afboog en buiten mijn bereik bleef liggen, en dacht aan mijn zoon in Groningen. Wat hem bezighield wist ik niet. Zijn appjes waren lief en hij stuurde regelmatig grappige foto’s, maar ik wist het niet. Niet echt. Ik was niet betrokken bij zijn leven, niet langer de moeder die voor hem zorgde, want hij zorgde nu voor zichzelf.
Dat had ik hem geleerd.
Ik had hem opgevoed.
Volwassen zien worden.
Hij zou zijn eigen fouten gaan maken. En ik zou er niet zijn om hem te helpen, een pleister op zijn knie te plakken, hem troostend vast te houden.
Ik zou er niet zijn.
Niet zoals die keer dat zijn juf me uit mijn klas kwam halen.
‘Loop even mee,’ zei ze, ‘Kay is gevallen. Ik heb jullie huisarts al gebeld. Je mag meteen naar het spreekuur komen.’
Mijn hartslag schoot omhoog en ik liep met grote stappen achter haar aan naar de lerarenkamer waar ze hem had ondergebracht. In mijn hoofd allerlei doemscenario’s.
Hij zat bleekjes bij mijn collega van de administratie op schoot. Ik schrok van het opgedroogde straaltje bloed dat een grillig spoor over zijn voorhoofd had getrokken.
Toen hij mij zag, stak hij zijn armen uit en trilde zijn lip.
Ik nam hem van mijn collega over en werd bijgepraat. Gevallen met buitenspelen. Gat in zijn hoofd.
We gingen direct door naar de huisarts. Hechtingen.
Hij was zo’n bikkel. Hield zich taai, maar klemde mij ondertussen met alle macht in zijn kleine handjes vast.
Denken. Lopen.
Ieder uur, of iedere twee uur, ik wist het niet meer precies, moesten we Kay wakker maken die nacht. Ik legde een matras naast zijn bed en ging daar liggen. Johan vond het overdreven, maar liet me begaan.
En in het donker van de nacht voelde ik plotseling een klein handje door mijn haren strijken.
‘Mag ik naast je liggen, mama?’
Natuurlijk mocht hij dat. Ik was zijn mama. Zijn veilige haven. Zijn alles. Die hele lange nacht lag hij tegen me aan en controleerde ik zijn ademhaling. Maakte hem regelmatig wakker. Kuste hem.
Toen het licht werd, was ik gebroken, maar Kay had de nacht goed doorgebracht.
‘Hij kan wel naar school,’ zei Johan. ‘Zijn juf houdt hem wel in de gaten.’
‘Daar komt niets van in,’ protesteerde ik. ‘Kay blijft vandaag thuis. Ik ben toch vrij.’
Maar Kay had het gesprek gehoord en trok aan mijn mouw. ‘Ik wil naar school vandaag, mama, dat kan ik best.’
Verslagen liet ik hem gaan en wachtte de hele ochtend doodsbenauwd op een onheilstelefoontje dat niet kwam. Omdat de tijd voorbij leek te kruipen, ging ik langs bij mijn moeder. Ik hoopte dat ze het met me eens zou zijn, maar ik had beter moeten weten.
‘Johan heeft gelijk, het ging toch goed met Kay vanmorgen?’
‘Kay was gevallen, mam. Op zijn hoofd. Voor hetzelfde geld heeft hij een hersenbeschadiging.’
‘De eerste nacht is belangrijk, maar het ging goed met hem. Kinderen geven zelf aan wat ze wel en niet kunnen hebben, dat weet jij ook wel. Hij vermaakt zich nu prima op school, dat zul je zien.’
Ik zuchtte en zweeg. Keek uit het raam terwijl ik in gedachten met haar discussieerde. Het was niet eerlijk. Niet correct. Gevaarlijk. Een klein kind kon niet zelf die beslissing nemen. Absoluut niet. Ik was zijn moeder. Ik was vannacht bij hem gebleven. Ik wilde hem hier hebben. Bij mij. Op schoot. Die ene dag op school kon hij prima missen.
Maar ik zei het niet hardop.
Knikte zelfs instemmend.
Een uur later bleek dat mijn moeder en Johan gelijk hadden. Kay leek alles vergeten te zijn toen hij thuiskwam. Hij kwebbelde opgewekt en wist mij aan het lachen te maken, had zich prima gered zonder mij.
Ik struikelde bijna over een scheef liggende stoeptegel. Waarom deed de gemeente daar niets aan?

Niet echt opgeknapt van mijn wandelingetje keerde ik terug naar ons stille huis en zette de tv aan. Nog een uurtje ofzo, dan kon ik gaan slapen en nergens aan denken.
Johan was nog niet thuis toen ik naar bed ging. Ik had geen zin om op hem te wachten. De dag was lang genoeg geweest.
Nadat ik mijn tanden had gepoetst en me had gewassen, kroop ik diep weg onder de wol.
Juist toen ik lekker begon in te dommelen hoorde ik het bekende geluid van de achterdeur die geopend werd. Johans schoenen bonkten hard op onze houten vloer en de deur beneden werd onzacht opengegooid.
Het duurde niet lang of Johan was boven. Hij kwam altijd even kijken of ik al sliep.
‘Hoi,’ fluisterde hij vanuit de deuropening.
‘Hoi,’ mompelde ik lusteloos.
‘Sorry, het werd later dan ik had gedacht.’
‘Geeft niets,’ zei ik. ‘Welterusten.’
Johan kwam onze kamer in en ging naast me op het bed zitten.
‘Ik drink nog even wat.’
‘Natuurlijk, moet je doen. Tot morgen.’
Hij drukte lichtjes een kus op mijn lippen, wachtte heel even, maar vertrok juist toen ik me naar hem wilde uitstrekken.
Ik hoorde zijn schoenen de trap afroffelen en dacht aan zoenen en strelen en troosten en getroost worden.
Miste Johan mij zoals ik hem mistte?

Op de dag dat mijn collega weer beter was en ik niet langer hoefde in te vallen, drong de werkelijkheid met volle kracht tot me door. Het was dinsdag en ik had mijn schoenen en jas al aangetrokken, toen ik besefte dat ik niet bij mijn moeder langs kon gaan zoals ik al jaren gewend was.
‘Ze is er niet,’ fluisterde ik voor me uit. Mijn hand al op de deurkruk. ‘Ze is er niet, Lau.’
Mijn hand viel krachteloos terug en ik staarde naar de voordeur die dicht bleef, dacht aan de keren dat ik wel naar haar toe ging en probeerde me die laatste keer te herinneren. Probeerde, probeerde, maar wist het niet meer.
Er was me niets bijzonders van de laatste keer bijgebleven.
We hadden koffie gedronken, maar ik kon me niet herinneren waar we over spraken, of we plezier hadden samen, of dat we op elkaar mopperden.
Ik wist het niet meer.
Uiteindelijk kwam ik in beweging, deed mijn jas en schoenen weer uit en liep naar de keuken.
Ik zette één kop koffie en ging aan de keukentafel zitten.

nderhalf uur later, toen ik in de rij stond bij de kassa in de supermarkt, trok ik mijn telefoon tevoorschijn. Ik glimlachte om een foto van Kay die achter het fornuis stond en blijkbaar spaghetti klaarmaakte. De oranje spetters zaten zo te zien door de hele keuken. Ik stuurde een berichtje terug:
MOET DE KOK OOK POETSEN, OF HEB JE DAT AAN JE HUISGENOTEN OVERGELATEN?
Toen ik op verzenden had geklikt, zag ik dat er een melding van Messenger binnenkwam, maar ik had geen tijd om die te bekijken; ik was aan de beurt.
Na de boodschappen liep ik doelloos door het dorp, ging voor het eerst naar de kledingwinkel die een paar weken geleden was geopend en liet me in nieuwe kleren praten door de verkoopster. Het shoppen hielp om mijn gedachten even te verzetten, maar toen ik weer thuis was, had ik geen idee hoe ik de rest van de dag moest doorkomen.
Ik maakte lunch klaar en at met lange tanden, zette nog een kop koffie en bereidde mijn lessen voor. Halverwege de middag belde Johan en vroeg me hoe het ging.
‘Prima,’ zei ik.
‘Weet je het zeker?’
‘Ja hoor,’ zei ik.
Ineens hoorde ik Johan een instructie geven en ik besefte dat hij niet alleen in de auto zat, dat ons gesprek niet privé was. Dat zat me dwars en ik maakte snel een eind aan het telefoontje.
‘Ik spreek je vanavond wel. Jij moet je op je werk concentreren.’
Ik hoorde de ergernis in mijn eigen stem, maar wist niet of Johan het oppikte. Hij zei: ‘Tot straks dan,’ en hing op.
Ik staarde naar het scherm en herinnerde me ineens dat ik een melding van Messenger had zien binnenkomen. Snel opende ik de app om te kijken wie er contact had gezocht.
Jean Paul.
GOED!
Verder stond er niets.
Wat moest ik daar nu mee?
Ik zuchtte en ging door mijn timeline in de hoop op een leuk nieuwtje of een dilemma waar ik over kon meepraten.
Ik scrolde.
En scrolde.
Mijn gedachten dreven af.
Ik gaf een like.
Een duim, een smiley, postte een ‘sterkte meid’ bij een bekende die morgen naar het ziekenhuis moest voor een behandeling en scrolde.
Toen mijn timeline echt niets nieuws meer te vermelden had, kwam ik overeind om nog een kop koffie te zetten. Ik wachtte tot de koffie klaar was, ging terug naar de woonkamer en keek opnieuw op mijn telefoon.
Een melding.
Messenger.
Alweer Jean Paul?
SORRY, HAD NET WEINIG TIJD OM TE ANTWOORDEN, MAAR MET TOBIAS GAAT HET GOED. WE ZIJN ALLEBEI GEK OP HEM.
Ik zat nog naar het scherm te staren en na te denken over een reactie, toen ik zag dat Jean Paul aan een nieuw bericht begon.
Even later kreeg ik een foto binnen van Tobias die op de bank lag met zijn kop in de schoot van Roos.
Ik glimlachte.

DAT ZIET ER GOED UIT.
– HIJ LIJKT HELEMAAL GEWEND.
FIJN!
En terwijl ik dat typte, merkte ik dat ik het echt fijn vond. Ik wilde mijn telefoon al wegleggen, toen ik zag dat Jean Paul alweer aan het schrijven was.
NU IK JE TOCH SPREEK…
IK HEB EEN VRAAG OVER ROOS. MISSCHIEN HEB JIJ ADVIES. TENSLOTTE BEN JE ONDERWIJZER.
Eh, die had ik niet aan zien komen.
HOEWEL ZE NATUURLIJK WEL WAT OUDER IS DAN DE KINDEREN IN JOUW KLAS.

– WAT OUDER? IK HEB KLEUTERS!
WEET IK, MAAR TOCH… IK MAAK ME ZORGEN OM HAAR, MAAR MIJN EX DENKT DAT IK OVERDRIJF. DE SCHEIDING VALT ROOS ZWAAR EN IK BEN BANG DAT ZE ER NIET ALTIJD GOED MEE OM WEET TE GAAN.
En ik kon er niets aan doen. Ik was nieuwsgierig naar zijn verhaal en ik liet het hem vertellen.

Tegen de tijd dat Johan thuiskwam was er zoveel tijd tussen mijn vingers weggeglipt dat ik had besloten om wat restjes uit de vriezer op te warmen. Morgen kon ik weer een gezonde maaltijd koken. Nu stond mijn hoofd er toch niet naar.
Het zat helemaal vol met Jean Paul en zijn dochter.
Nee, het zat vol met het probleem van zijn dochter.
Niet met Jean Paul natuurlijk.